Door: Jacques
Wallage
Soms knipoogt de geschiedenis in een krantenkop. Zoals
vorige week in het FD: ‘Projectontwikkelaars willen dat Rijk de regie neemt’.
Voor de belangenvereniging van de projectontwikkelaars, de Neprom, een
uitzonderlijk standpunt. De voorzitter voorzag dan ook intern de nodige spanning:
‘Niet al onze leden zullen het 100% eens zijn met dit advies’. Maar het advies
kwam er toch, ze zijn niet benauwd daar bij de Neprom.
Het Rijk, zo luidt het standpunt, moet zich weer actief
bezig gaan houden met de kwaliteit van de leefomgeving. Hier wordt geschiedenis
geschreven. Toen eind jaren tachtig werd afgerekend met wat ‘de illusie van de
maakbaarheid’ werd genoemd, nam in Den Haag de ambitie voor ruimtelijke
ordening snel af. Belangrijke afwegingen moesten maar decentraal worden
gemaakt.
Hartstochtelijk voorstander
Nu ben ik een hartstochtelijk voorstander van
decentralisatie. Veel van wat Den Haag aanraakt, verdort. Mijn handtekening
staat onder de decentralisatie van de scholenbouw en (samen met die van Enneüs
Heerma en Hans Simons) onder de Wmo, de wet maatschappelijke ontwikkeling. En
ik ben vóór de recente decentralisaties, hoe ingewikkeld ze ook zijn.
Maar ons land is simpelweg te klein, de opeenhoping van
activiteiten in het westen te groot en de krimp elders te risicovol, om in Den
Haag de handen van de ruimtelijke ordening af te trekken. En dat is decennia
lang wel gebeurd. Het volgen van de markt werd het gebod van de dag. En als een
minister het landelijk nog eens probeerde, zoals Jan Pronk met de vijfde Nota
Ruimtelijke Ordening, werd dat al snel afgedaan als een laatste oprisping van
het maakbaarheidsdenken.
Stilaan is een visie op ruimtelijke ordening vervangen door
een optelsom van infrastructurele beslissingen. Proberen het woon-werkverkeer
gaande te houden zonder duidelijke ruimtelijke afspraken voor de langere
termijn, dat is vragen om problemen. Dan bepaalt de minister voor verkeer en
vervoer feitelijk de ruimtelijke ordening. Gemeenten missen zo bovendien een
nationaal kader. Ze hakken autonoom knopen door en voor het grotere geheel komt
niemand op.
Wildgroei
Burgers leven en werken over gemeentegrenzen heen. De
projectontwikkelaars stellen daarbij terecht vast dat in die grotere regio’s
gemeenten elkaars concurrenten zijn. In tijden van groei is de verkoop van gemeentelijke
grond een belangrijke bron voor nieuwe investeringen. Projectontwikkelaars
hebben daar zeker profijt van gehad. Maar in tijden van stagnatie wreekt zich
de afwezigheid van een planning op de langere termijn voor de zogeheten ‘daily
urban systems’.
Als dan ook nog de binnensteden onder forse druk komen te
staan — onder andere door omvallende winkelketens — is een wildgroei van
weilandwinkels de doodsteek voor het hart van de stad. Om nog maar te zwijgen
over de erbarmelijke kwaliteit van architectuur en stedenbouw langs de
toegangswegen. Of over een land dat bedolven is onder de recreatiewoningen, een
kustlijn volgeplempt met strandhuisjes. Het doet pijn aan de ogen.
Weilandwinkels
De Neprom legt de vinger op de zere plek. Niet alleen zijn
gemeenten elkaars concurrenten. Als ze agrarische gronden denken om te zetten
in bouwgrond, dan botsen ook binnen gemeenten de belangen. Dan staat het gezond
houden van de begroting tegenover het handhaven van stedelijke kwaliteit; je
moet als gemeentebestuurder met forse tekorten in het grondbedrijf stevig in je
schoenen staan om weilandwinkels te blokkeren.
Wie duurzaam wil bouwen, mobiliteit zoveel mogelijk met
openbaar vervoer wil opvangen en schaarse groene ruimte wil behouden, ontkomt
niet aan een duidelijke verantwoordelijkheid voor de rijksoverheid.
Projectontwikkelaars zitten echt niet te wachten op méér
overheidsinterventies. Dus als zij alarm slaan en vragen om een inspirerend
beeld van waar we met z'n allen naartoe moeten, dan is er wel wat aan de hand.
Bij stedelijke dynamiek hoort een hoge concentratie van heel
verschillende activiteiten op een beperkt grondgebied. Die wrijvingswarmte
geeft nieuwe energie. Maar wie de karakterloze kantoren ziet langs de afrit van
de snelweg en de winkelcomplexen los van het stadshart, beseft dat hier van
planmatige ontwikkeling geen sprake is. Wie hoedt bij die explosie van
deelbelangen eigenlijk nog het algemeen belang?