zaterdag 18 juni 2016

Een klein land moet groot zijn in ruimtelijke ordening


Door: Jacques Wallage
Soms knipoogt de geschiedenis in een krantenkop. Zoals vorige week in het FD: ‘Projectontwikkelaars willen dat Rijk de regie neemt’. Voor de belangenvereniging van de projectontwikkelaars, de Neprom, een uitzonderlijk standpunt. De voorzitter voorzag dan ook intern de nodige spanning: ‘Niet al onze leden zullen het 100% eens zijn met dit advies’. Maar het advies kwam er toch, ze zijn niet benauwd daar bij de Neprom.

Het Rijk, zo luidt het standpunt, moet zich weer actief bezig gaan houden met de kwaliteit van de leefomgeving. Hier wordt geschiedenis geschreven. Toen eind jaren tachtig werd afgerekend met wat ‘de illusie van de maakbaarheid’ werd genoemd, nam in Den Haag de ambitie voor ruimtelijke ordening snel af. Belangrijke afwegingen moesten maar decentraal worden gemaakt.

Hartstochtelijk voorstander
Nu ben ik een hartstochtelijk voorstander van decentralisatie. Veel van wat Den Haag aanraakt, verdort. Mijn handtekening staat onder de decentralisatie van de scholenbouw en (samen met die van Enneüs Heerma en Hans Simons) onder de Wmo, de wet maatschappelijke ontwikkeling. En ik ben vóór de recente decentralisaties, hoe ingewikkeld ze ook zijn.

Maar ons land is simpelweg te klein, de opeenhoping van activiteiten in het westen te groot en de krimp elders te risicovol, om in Den Haag de handen van de ruimtelijke ordening af te trekken. En dat is decennia lang wel gebeurd. Het volgen van de markt werd het gebod van de dag. En als een minister het landelijk nog eens probeerde, zoals Jan Pronk met de vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, werd dat al snel afgedaan als een laatste oprisping van het maakbaarheidsdenken.

Stilaan is een visie op ruimtelijke ordening vervangen door een optelsom van infrastructurele beslissingen. Proberen het woon-werkverkeer gaande te houden zonder duidelijke ruimtelijke afspraken voor de langere termijn, dat is vragen om problemen. Dan bepaalt de minister voor verkeer en vervoer feitelijk de ruimtelijke ordening. Gemeenten missen zo bovendien een nationaal kader. Ze hakken autonoom knopen door en voor het grotere geheel komt niemand op.
Wildgroei

Burgers leven en werken over gemeentegrenzen heen. De projectontwikkelaars stellen daarbij terecht vast dat in die grotere regio’s gemeenten elkaars concurrenten zijn. In tijden van groei is de verkoop van gemeentelijke grond een belangrijke bron voor nieuwe investeringen. Projectontwikkelaars hebben daar zeker profijt van gehad. Maar in tijden van stagnatie wreekt zich de afwezigheid van een planning op de langere termijn voor de zogeheten ‘daily urban systems’.

Als dan ook nog de binnensteden onder forse druk komen te staan — onder andere door omvallende winkelketens — is een wildgroei van weilandwinkels de doodsteek voor het hart van de stad. Om nog maar te zwijgen over de erbarmelijke kwaliteit van architectuur en stedenbouw langs de toegangswegen. Of over een land dat bedolven is onder de recreatiewoningen, een kustlijn volgeplempt met strandhuisjes. Het doet pijn aan de ogen.
Weilandwinkels

De Neprom legt de vinger op de zere plek. Niet alleen zijn gemeenten elkaars concurrenten. Als ze agrarische gronden denken om te zetten in bouwgrond, dan botsen ook binnen gemeenten de belangen. Dan staat het gezond houden van de begroting tegenover het handhaven van stedelijke kwaliteit; je moet als gemeentebestuurder met forse tekorten in het grondbedrijf stevig in je schoenen staan om weilandwinkels te blokkeren.
Wie duurzaam wil bouwen, mobiliteit zoveel mogelijk met openbaar vervoer wil opvangen en schaarse groene ruimte wil behouden, ontkomt niet aan een duidelijke verantwoordelijkheid voor de rijksoverheid.

Projectontwikkelaars zitten echt niet te wachten op méér overheidsinterventies. Dus als zij alarm slaan en vragen om een inspirerend beeld van waar we met z'n allen naartoe moeten, dan is er wel wat aan de hand.
Bij stedelijke dynamiek hoort een hoge concentratie van heel verschillende activiteiten op een beperkt grondgebied. Die wrijvingswarmte geeft nieuwe energie. Maar wie de karakterloze kantoren ziet langs de afrit van de snelweg en de winkelcomplexen los van het stadshart, beseft dat hier van planmatige ontwikkeling geen sprake is. Wie hoedt bij die explosie van deelbelangen eigenlijk nog het algemeen belang?

 

maandag 13 juni 2016

Hoeksteen eengezinshuis brokkelt af

Bericht uit het FD van 12 juni 2016

Jonge mensen trekken naar stedelijke gebieden en ouders en grootouders blijven achter in de dorpen. De plattelandsbevolking vergrijst daardoor extra snel en het aantal jonge gezinnen neemt af. Dat kan de vraag naar eengezinshuizen ter plekke onder druk zetten. Bovendien willen of kunnen niet alle senioren als single in hun eengezinshuis oud worden.

Verandert door vergrijzing, urbanisering en individualisering de woningvraag? Meningen daarover verschillen, dus goed om eens te kijken welk beeld naar voren komt als we de ‘voorraadmutaties’ over een langere periode beschouwen. Landelijk lag de aanwas van de voorraad eengezinshuizen (vrijstaande huizen, rijtjeshuizen en twee-onder-een-kappen) in de periode 2005-2015 bijna 40% lager dan in de periode 1995-2005. Uiteraard speelde de afgelopen tien jaren de crisis op de woningmarkt daarbij een rol. Maar afgezien daarvan was er in alle noordelijke, meer landelijke provincies, net als in Limburg en Zeeland, een sterkere daling in de aanwas van eengezinshuizen dan gemiddeld. In Flevoland was de daling het sterkst.

Tegelijkertijd nam de voorraad van meergezinswoningen (appartementen, portiekwoningen) landelijk toe met 17%. Dat er meer flats staan in stedelijk gebied, zal niet verbazen. Maar de afgelopen tien jaren deelden ook de meer landelijke provincies in een versterkte aanwas van appartementen. Zeeland scoorde zelfs hoger dan de Randstadprovincies. De voorbode van een andere woningvraag?

De auteur, Jan Latten, is hoofddemograaf bij het CBS en hoogleraar aan de UvA